Collectieve zorgverzekering
Na de invoering van de Zorgverzekeringswet bieden diverse bedrijven een collectieve ziektekostenverzekering aan. Soms is daarbij sprake van een leeftijdafhankelijke premie bij de aanvullende verzekering, in andere gevallen van een voor iedereen gelijke doorsnee premie. Ook dergelijke regelingen vallen onder de arbeidsvoorwaarden.
Wanneer een dergelijke regeling aan het College voor de Rechten van de Mens wordt voorgelegd, kijkt deze allereerst naar het doel van de regeling.
Doel: breed pakket aanbieden met behoud solidariteit tussen jong en oud
Het College voor de Rechten van de Mens heeft in 2006 een zaak gehad waarbij een werkgever een collectieve ziektekostenverzekering aanbiedt, waarbij voor de aanvullende verzekering een leeftijdsafhankelijke premie wordt geheven. Dit, met als doel om tegemoet te komen aan de wens van de medewerkers voor een breed verzekeringspakket met behoud van solidariteit tussen jong en oud. Ouderen betaalden hierbij weliswaar een hogere premie dan jongeren, maar daar stond tegenover dat ze een pakket kregen aangeboden dat met name voor oudere medewerkers weervoordelen opleverde.
Het College stelt vast dat het aangevoerde doel voorziet in een werkelijke behoefte en dat hieraan iedere discriminatie vreemd is. Met betrekking tot de geschiktheid van dit middel, te weten de leeftijdsafhankelijke premiedifferentiatie, overweegt het College dat de zorgverzekeraar via het systeem van leeftijdsafhankelijke premies kennelijk in staat is een aanvullend pakket aan te bieden dat voor de verschillende leeftijdsgroepen aantrekkelijk is. Aldus moet worden geconcludeerd dat dit middel passend is, een conclusie die door verzoeker op zich niet wordt betwist, zij het dat hij een principiële vraag voorlegt met betrekking tot premiedifferentiatie.
Het College heeft hier geoordeeld dat dit doel legitiem is, dat het middel passend is en dat er ook geen alternatief voorhanden is om het beoogde doel te bereiken. Daarom is het objectief gerechtvaardigd, geen strijd met de wet.
Zie ter illustratie oordeel 2006-192